'Haasje
Debutant
edere speler die zijn debuut maakt in het Nederlands elftal ontvangt een haasje. Dit speldje is een bijzondere onderscheiding, want sinds 1905 zijn er slechts 761 voetballers in Nederland die zo’n haasje hebben gekregen. De oorsprong van deze traditie lijkt te liggen in de jaren twintig van de vorige eeuw.
Konijn als mascotte
Het dochtertje van ambassadesecretaris Labouchère overhandigt in 1924 een pluchen konijn aan aanvoerder Harry Dénis.
Het Nederlands elftal neemt in 1924 deel aan de Olympische Spelen in Parijs. Vlak voor de eerste wedstrijd ontvangt het team een pluchen konijn van het dochtertje van ambassadesecretaris J. Labouchère. Keeper Gejus van der Meulen zet het beest in zijn doel en prompt wint Nederland met 6-0 van Roemenië.
Dat kan geen toeval zijn, oordelen spelers en staf, en zo wordt het konijn de mascotte van Oranje. Tijdens iedere wedstrijd houdt het beest Van der Meulen naast de doelpaal gezelschap. Dat gaat lang goed, maar wanneer Oranje in juni 1929 in twee interlands tien doelpunten om zijn oren krijgt, is het over met de mascotte: hij verdwijnt in een kast op het bondsbureau van de KNVB.
Konijn = Haasje
Ergens in diezelfde periode wordt ook begonnen met het uitreiken van het haasje. Waarom het speldje een haasje heet en geen konijntje is onduidelijk, maar heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de meer ervaren spelers van Oranje niet met het pluchen konijn het veld op willen lopen. Vaak wordt die klus toebedeeld aan een speler die nog geen of de minste interlands heeft gespeeld en aldus 'het haasje is'.
De elftalfoto’s uit die tijd lijken deze lezing te bevestigen, want daar is het beest bijna altijd te vinden in de handen van een debutant. Dat geldt overigens niet voor de laatste interland van het konijn: in plaats van debutant Huub de Leeuw draagt drievoudig international Kees van der Zalm de mascotte.